Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
ждать
Дети всегда ждут снега.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
спать
Ребенок спит.
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
обсуждать
Они обсуждают свои планы.
cms/verbs-webp/104825562.webp
instellen
Je moet de klok instellen.
устанавливать
Вы должны установить часы.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
публиковать
Реклама часто публикуется в газетах.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
открывать
Сейф можно открыть секретным кодом.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
платить
Она заплатила кредитной картой.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
открывать
Можешь, пожалуйста, открыть эту банку для меня?
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
красить
Я хочу покрасить мою квартиру.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
убеждать
Ей часто приходится убеждать свою дочь есть.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
отвечать
Она всегда отвечает первой.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
проходить
Вода была слишком высока; грузовик не смог проехать.