Besedni zaklad

Naučite se glagolov – nizozemščina

cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
goreti
V kaminu gori ogenj.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
priti
Vesel sem, da si prišel!
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
zbežati
Naš sin je hotel zbežati od doma.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
podčrtati
Svojo izjavo je podčrtal.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
teči proti
Deklica teče proti svoji mami.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sedeti
V sobi sedi veliko ljudi.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
umiti
Mama umiva svojega otroka.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
vrniti
Učitelj vrne eseje študentom.
cms/verbs-webp/105854154.webp
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
omejiti
Ograje omejujejo našo svobodo.
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
dobiti nazaj
Vračilo sem dobil nazaj.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
odpreti
Festival so odprli s ognjemetom.
cms/verbs-webp/53646818.webp
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
spustiti noter
Sneg je padal zunaj in spustili smo jih noter.