Fjalor
Mësoni Foljet – Danisht

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
dække
Barnet dækker sig selv.

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
vige pladsen
Mange gamle huse skal vige pladsen for de nye.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
bære
De bærer deres børn på ryggen.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
rengøre
Arbejderen rengør vinduet.

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
gå ind
Skibet går ind i havnen.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
skrive ned
Du skal skrive kodeordet ned!

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
samle
Sprogkurset samler studerende fra hele verden.

sturen
Ik stuur je een brief.
sende
Jeg sender dig et brev.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
tage fra hinanden
Vores søn tager alt fra hinanden!

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
spilde
Energi bør ikke spildes.

terugkomen
De boemerang kwam terug.
vende tilbage
Bumerangen vendte tilbage.
