పదజాలం
క్రియలను నేర్చుకోండి – ఎస్పెరాంటో

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
kochać
Ona bardzo kocha swojego kota.

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
wrócić
Ojciec wrócił z wojny.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
biegać
Ona biega każdego ranka na plaży.

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
przejechać
Rowerzysta został przejechany przez samochód.

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
wchodzić
Statek wchodzi do portu.

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
znosić
Ona nie może znosić śpiewu.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
malować
Samochód jest malowany na niebiesko.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
iść dalej
Nie możesz iść dalej w tym miejscu.

houden
Je mag het geld houden.
zatrzymać
Możesz zatrzymać te pieniądze.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
wracać
Po zakupach obaj wracają do domu.

studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
uczyć się
Na moim uniwersytecie uczy się wiele kobiet.
