คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – อังกฤษ (UK)

사용하다
그녀는 모든 돈을 사용했다.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

맞춰서 자르다
원단은 크기에 맞게 자른다.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

돌려받다
나는 거스름돈을 돌려받았습니다.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.

앉다
많은 사람들이 방에 앉아 있다.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

길을 잃다
숲속에서는 길을 잃기 쉽다.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

배달하다
우리 딸은 휴일 동안 신문을 배달합니다.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

훈련하다
프로 선수들은 매일 훈련해야 한다.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

채팅하다
그들은 서로 채팅한다.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

돌려주다
개는 장난감을 돌려준다.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

결정하다
그녀는 어떤 신발을 신을지 결정할 수 없다.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

전시하다
여기에서는 현대 예술이 전시되고 있다.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
