คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – สเปน

戻る
父は戦争から戻ってきました。
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

知る
奇妙な犬たちは互いに知り合いたいです。
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

立ったままにする
今日は多くの人が車を立ったままにしなければならない。
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

努力する
彼は良い成績のために一生懸命努力しました。
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

解読する
彼は拡大鏡で小さな印刷を解読します。
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

ダイヤルする
彼女は電話を取り上げて番号をダイヤルしました。
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

期待する
姉は子供を期待しています。
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

議論する
同僚たちは問題を議論しています。
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

信頼する
私たちは互いにすべて信頼しています。
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

想像する
彼女は毎日新しいことを想像します。
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

悪く言う
クラスメートは彼女のことを悪く言います。
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
