คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – คาซัค

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
దాటి వెళ్ళు
రైలు మమ్మల్ని దాటుతోంది.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
ఇంటికి నడపండి
షాపింగ్ ముగించుకుని ఇద్దరూ ఇంటికి బయలుదేరారు.

binnenkomen
Kom binnen!
binnenkomen
Kom binnen!
లోపలికి రండి
లోపలికి రండి!

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
క్రమబద్ధీకరించు
అతను తన స్టాంపులను క్రమబద్ధీకరించడానికి ఇష్టపడతాడు.

gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
ఉపయోగించండి
ఆమె రోజూ కాస్మెటిక్ ఉత్పత్తులను ఉపయోగిస్తుంది.

recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
అర్హులు
వృద్ధులు పింఛను పొందేందుకు అర్హులు.

beginnen
School begint net voor de kinderen.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
ప్రారంభం
పిల్లల కోసం ఇప్పుడే పాఠశాలలు ప్రారంభమవుతున్నాయి.

doden
Ik zal de vlieg doden!
doden
Ik zal de vlieg doden!
చంపు
నేను ఈగను చంపుతాను!

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
వచ్చింది
విమానం సమయంలోనే వచ్చింది.

eten
Wat willen we vandaag eten?
eten
Wat willen we vandaag eten?
తినండి
ఈ రోజు మనం ఏమి తినాలనుకుంటున్నాము?

beperken
Moet handel worden beperkt?
beperken
Moet handel worden beperkt?
పరిమితం
వాణిజ్యాన్ని పరిమితం చేయాలా?
