wake up
The alarm clock wakes her up at 10 a.m.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
delight
The goal delights the German soccer fans.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
ride
They ride as fast as they can.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
carry
The donkey carries a heavy load.
dragen
De ezel draagt een zware last.
save
The girl is saving her pocket money.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
receive
He receives a good pension in old age.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
protect
Children must be protected.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
exhibit
Modern art is exhibited here.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
check
The dentist checks the teeth.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
demand
He demanded compensation from the person he had an accident with.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
speak out
She wants to speak out to her friend.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.