Лексика
Вивчайте дієслова – бенгальська

instellen
Je moet de klok instellen.
instellen
Je moet de klok instellen.
nastavit
Musíte nastavit hodiny.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
stavět
Děti staví vysokou věž.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
dokázat
Chce dokázat matematický vzorec.

thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
přijít domů
Táta konečně přišel domů!

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
říci
Mám ti něco důležitého říci.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
křičet
Chcete-li být slyšeni, musíte křičet svou zprávu nahlas.

een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
pronést řeč
Politik pronáší řeč před mnoha studenty.

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
starat se o
Náš domovník se stará o odstraňování sněhu.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
vytáhnout
Plevel je třeba vytáhnout.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
odpovědět
Vždy odpovídá jako první.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
dělat pro
Chtějí dělat něco pro své zdraví.
