Лексика
Вивчайте дієслова – грецька

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
ремонтувати
Він хотів відремонтувати кабель.

draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
набирати
Вона підняла телефон та набрала номер.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
прийти
Я радий, що ти прийшов!

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
снідати
Ми вважаємо за краще снідати в ліжку.

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
доглядати
Наш двірник доглядає за вивезенням снігу.

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
звучати
Її голос звучить фантастично.

opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
звертати увагу
Потрібно звертати увагу на дорожні знаки.

aansteken
Hij stak een lucifer aan.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
запалити
Він запалив сірник.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
гасити
Пожежна команда гасить вогонь з повітря.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
віддавати
Вона віддає своє серце.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
підтвердити
Вона могла підтвердити хороші новини своєму чоловіку.
