ذخیرہ الفاظ
ہندی – فعل کی مشق

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

mengen
De schilder mengt de kleuren.

willen
Hij wil te veel!

onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

drinken
Ze drinkt thee.
