Từ vựng
Học động từ – Na Uy

dink
Wie dink jy is sterker?
denken
Wie denk je dat sterker is?

beskryf
Hoe kan mens kleure beskryf?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

besmet raak
Sy het met ’n virus besmet geraak.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

kyk af
Ek kon van die venster af op die strand afkyk.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

verf
Hy verf die muur wit.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

aktiveer
Die rook het die alarm geaktiveer.
activeren
De rook activeerde het alarm.

kom tuis
Pa het uiteindelik tuisgekom!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

roep op
My onderwyser roep my dikwels op.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

druk
Die verpleegster druk die pasiënt in ’n rolstoel.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

deel
Ons moet leer om ons rykdom te deel.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

speel
Die kind verkies om alleen te speel.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
