schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
踢
小心,马会踢人!
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
听
她听了,听到了一个声音。
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
听起来
她的声音听起来很棒。
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
进入
船正在进入港口。
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
需要去
我急需一个假期;我必须去!
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
代表
律师在法庭上代表他们的客户。
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
做
你应该一个小时前就这样做了!
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
出来
她从车里出来。
schrijven
Hij schrijft een brief.
写
他正在写一封信。
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
赶走
一只天鹅赶走了另一只。
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
玩得开心
我们在游乐场玩得很开心!
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
准备
他们准备了美味的餐点。