verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
搬家
我的侄子正在搬家。
dragen
De ezel draagt een zware last.
承载
驴子承载着重物。
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
切
为了沙拉,你需要切黄瓜。
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
感觉
她感觉到肚子里的宝宝。
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
大声喊叫
如果你想被听到,你必须大声传达你的信息。
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
照顾
我们的儿子非常照顾他的新车。
doden
Ik zal de vlieg doden!
杀
我要杀掉这只苍蝇!
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
迷路
我在路上迷路了。
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
错过
她错过了一个重要的约会。
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
评估
他评估公司的绩效。
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
投票
选民们今天正在为他们的未来投票。
proeven
De chef-kok proeft de soep.
尝
大厨尝了一下汤。