词汇
学习动词 – 荷兰语

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
来
我很高兴你来了!

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
敲
谁敲了门铃?

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
告诉
她告诉她一个秘密。

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
选择
她选择了一副新的太阳镜。

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
逃跑
每个人都从火灾中逃跑。

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
属于
我的妻子属于我。

straffen
Ze strafte haar dochter.
惩罚
她惩罚了她的女儿。

trainen
De hond wordt door haar getraind.
训练
狗被她训练。

walgen van
Ze walgde van spinnen.
厌恶
她对蜘蛛感到厌恶。

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
模仿
孩子模仿飞机。

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
离开
游客在中午离开海滩。
