词汇
学习动词 – 葡萄牙语 (BR)

turni
Vi rajtas turni maldekstren.
draaien
Je mag naar links draaien.

nuligi
La flugo estas nuligita.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.

ŝpari
Vi povas ŝpari monon por hejtado.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

rezigni
Li rezignis pri sia laboro.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.

dependi
Li estas blinda kaj dependas de ekstera helpo.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

pentri
La aŭto estas pentrita blua.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

paroli
La politikisto parolas antaŭ multaj studentoj.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

labori
Ŝi laboras pli bone ol viro.
werken
Ze werkt beter dan een man.

gusti
Tio gustas vere bone!
smaken
Dit smaakt echt goed!

produkti
Oni povas produkti pli malkoste kun robotoj.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.

miri
Ŝi miris kiam ŝi ricevis la novaĵon.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
